Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5080

Datum uitspraak2008-11-06
Datum gepubliceerd2008-11-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6679 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen directe betrokkenheid van appellante bij oorlogsgeweld. Getuigenverklaring. Ontwikkelingen in de wetstoepassing. Voortgeschreden (historisch) inzicht: gebeurtenissen die toen nog werden beoordeeld als het getroffen worden door oorlogsgeweld, worden naar huidige inzichten niet zonder meer als zodanig aangemerkt. Geen toepassing gelijkheidsbeginsel, individuele beoordeling


Uitspraak

07/6679 WUBO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante] (hierna: appellante), en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 6 november 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 12 november 2007, kenmerk BZ 7759, JZ/R60/2007, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008. Appellante is niet verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante, geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in oktober 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslacht-offer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Appellante heeft haar aanvraag gebaseerd op gezondheids-klachten die zij toeschrijft aan haar oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië. 2. Verweerster heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 25 april 2007, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het in dit geding bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat appellante geen gebeurtenissen heeft meegemaakt die onder de werking van de Wet kunnen worden gebracht. Naar het oordeel van verweerster is directe betrokkenheid bij een bombardement in Bandoeng tijdens de Japanse bezetting niet komen vast te staan, waren de door appellante meegemaakte huiszoekingen niet tegen haar gericht, en is van het getuige zijn van de mishandeling van haar moeder tijdens een huiszoeking door Japanners, buiten de eigen verklaring van appellante, onvoldoende bevestiging verkregen. De door appellante meegemaakte huiszoeking door pemoeda’s was evenmin gericht tegen appellante en ging niet gepaard met excessief geweld. De door appellante omschreven omstandigheden in Merdikalio zijn te algemeen geacht. 3. In beroep is namens appellante in hoofdzaak aangevoerd dat mevrouw [naam getuige], van wie appellante in bezwaar een uitgebreide getuigenverklaring heeft ingebracht, wel is erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Appellante stelt dat nu zij in de Japanse tijd en de Bersiap-periode in nagenoeg dezelfde omstandig-heden heeft verkeerd als mevrouw [naam getuige], zij op grond van het gelijkheids-beginsel ook dient te worden erkend op grond van de Wet. 4. Verweerster heeft in verweer naar voren gebracht dat bij het bestreden besluit wel inzichtelijk is gemaakt dat genoemde getuigenverklaring heeft meegewogen en op welke wijze dit is gebeurd. Voor zover appellante dezelfde gebeurtenissen aan haar aanvraag ten grondslag heeft gelegd als deze getuige bij haar aanvraag in 1992 heeft gedaan, kan niet worden voorbijgegaan aan de ontwikkelingen in de wetstoepassing sindsdien. Er is sprake van voortgeschreden (historisch) inzicht, waardoor gebeurtenissen die toen nog werden beoordeeld als het getroffen worden door oorlogsgeweld, naar huidige inzichten niet zonder meer als zodanig worden aangemerkt. Voor de directe persoonlijke betrokkenheid bij oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2 van de Wet gelden thans meer uitgekristalliseerde beleidsregels om de oorlogsgebeurtenissen van aanvragers aan de hand van dezelfde criteria te kunnen beoordelen. Verweerster is van oordeel dat deze beoordeling bij appellante op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. 5. De Raad kan verweerster hierin volgen. Op grond van de voorhanden zijnde gegevens is directe betrokkenheid van appellante bij oorlogsgeweld in de zin van de Wet niet komen vast te staan of voldoende aannemelijk geworden. Tijdens bombardementen in Bandoeng verbleef appellante in een schuilkelder en ook overigens is niet gebleken van directe betrokkenheid in de door de Wet vereiste zin. De Raad sluit zich aan bij hetgeen hieromtrent in het bestreden besluit is overwogen. Voor zover de door appellante genoemde getuige in 1992 wel is erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet op grond van dezelfde omstandigheden, kan dit er niet toe leiden dat het bestreden besluit geen stand houdt. Op grond van het beleid van verweerster van destijds werd tot erkenning op grond van de Wet overgegaan op grond van een meer algemene beoordeling van omtrent oorlogsgebeurtenissen bekende historische feiten. Ten tijde van de aanvraag van appellante was sprake van een meer individuele beoordeling van de feitelijke omstandigheden waarin de betrokkene heeft verkeerd. De Raad kan verweerster niet gehouden achten om in weerwil van deze voortgeschreden inzichten appellante te erkennen als burger-oorlogsslachtoffer. 6. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard. 7. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2008. (get.)A. Beuker-Tilstra. (get.) M. van Berlo. HD